Op 23 maart 2016 zijn er 3 Proefwerkstukken gepresenteerd bij CSG Dingstede in Meppel met als thema “de ooievaar”.
De opdrachtgever van deze profielwerkstukken was de Adviespraktijk voor Vogels te Meppel.
Begeleiders: Drs. J.Hooimeijer, vogeldierenarts Adviespraktijk voor Vogels; Dhr. H. van Netten, docent biologie CSG Dingstede
Profielwerkstuk 1: Veerkrachtig Onderzoek’ door Elmira Geerts en Cynthia Groen
Bij dit PWS is de vraagstelling of het wel zo goed gaat met de ooievaar. In de media en via uitingen van natuurbeschermingsorganisaties wordt in het algemeen verondersteld dat het goed gaat met de ooievaar en dat het herintroductieproject beschouwd kan worden als geslaagd. Om te achterhalen of het werkelijk zo goed gaat met de ooievaar, is er onderzoek gedaan naar de broedresultaten van ooievaars in Nederland.
Daarbij is ook gekeken naar de broedresultaten in het verleden en is gekeken naar de broedresultaten van ooievaars in polen waar een grote stabiele broedpopulatie van ooievaars is. Ook is gekeken naar de algehele lichamelijke conditie van de jonge ooievaars. De bevindingen van dit onderzoek laten zien dat de broedresultaten sterk zijn achteruit gegaan. Het percentage van de eieren dat uitkomt is gedaald van 85% in 1984 naar 60% in 2015 waarbij er in de loop van de jaren een duidelijke negatieve trend zichtbaar is. Een uitkomst percentage van 60% moeten we als zeer zorgwekkend beschouwen. Daar naast is uit onderzoek naar voren gekomen dat ook de sterfte van de jonge ooievaars, gedurende de eerste 5-6 weken na het uitkomen, is toegenomen.
Gekeken is naar het aantal jongen dat per nest uitvliegt. In de periode van 2010 – 2015 vliegt in Zuid-West Drenthe per nest 1,2 -1,9 jong uit. Dat is gemiddeld 0,3 jong per nest meer dan het landelijke gemiddelde. In Polen is, in de periode van 2010 – 2015, het gemiddeld aantal jongen dat per nest uitvliegt 2,5 – 3 jongen. Dat betekent dat er in Nederland per 1000 nesten 1200 jonge ooievaars minder uitvliegen dan in Polen. Het aantal jongen dat uitvliegt en uiteindelijk volwassen wordt is bepalend voor de toekomst van een populatie. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de algehele conditie van jonge ooievaars, op het moment dat de jonge ooievaars worden geringd, zeer zorgwekkend kan zijn.
In het PWS is geconcludeerd dat de broedresultaten inclusief de sterfte onder jonge ooievaars en de algehele conditie worden bepaald door de leefomgeving van de ooievaars. Als we kijken naar de broedresultaten gaat het uiteindelijk niet alleen om het aantal jonge ooievaars maar ook om de algehele conditie van de volwassen ooievaars en om de algehele conditie van de jonge ooievaars. De algehele conditie is bepalend voor de toekomst van de ooievaar in Nederland.
De conclusie wordt getrokken dat er bij de herintroductie van de ooievaar en de toename van de populatie onvoldoende rekening is gehouden met de noodzakelijke verbetering van de leefomgeving van de ooievaar waardoor er nu steeds meer ooievaars broeden en voedsel moeten zoeken in een ongeschikte leefomgeving. Er is alle reden om bezorgd te zijn over de toekomst van de ooievaar.
Het is dan ook niet terecht dat de herintroductie van de ooievaar als een succes wordt beschouwd.
De conclusie kan getrokken worden dat de berichtgeving over de ooievaar zou moeten worden aangepast op basis van de bevindingen van dit PWS.
Klik hier om het proefwerkstuk te downloaden (pdf)
Profielwerkstuk 2: ‘Twee Druppels Water?!’ Door Lilian Ossel en Petra Buitenhuis
Bij dit PWS was de opdracht om te kijken naar de verschillen tussen de ooievaar en de reiger.
De achtergrond van deze opdracht was dat de ooievaar met grote regelmaat in negatieve zin in het nieuws komt. Met grote regelmaat wordt naar voren gebracht dat er veel te veel ooievaars zijn en dat t ooievaars beschouwd moeten worden als predatoren van jonge weidevogels. Er wordt zelfs naar buiten gebracht dat de ooievaar een reden is dat het slecht gaat met weidevogels. Over de reiger wordt deze kritiek nooit gehoord en de vraagstelling is dan ook in hoeverre het negatieve beeld over de ooievaar terecht is.
Er is gekeken naar de verschillen in achtergrond, de anatomie, de leefomgeving, het broedgedrag, het trekgedrag, de manier van voedsel zoeken en de keuze van het voedsel. Bij het observeren van het fourageergedrag bij 15 verschillende ooievaars is duidelijk naar voren gekomen dat de ooievaar een actief fourageergedrag vertoond. Tijdens het zoeken naar voedsel in een weidegebied worden gemiddeld 35 stappen per minuut gemaakt waarbij er gemiddeld 11 keer per minuut naar de grond wordt gepikt voor een prooi.
Opmerkelijk daarbij is dat er met een verrekijker en zelfs met de telescoop niet of nauwelijks kan worden waargenomen wat de ooievaar heeft opgepikt. Bij het observeren van 7 reigers was duidelijk dat het fourageergedrag vooral bestaat uit het stilstaan en wachten op een grotere prooi. De reiger staat daarbij veelal stil langs een slootkant of zelfs in het water. Daarnaast wordt ook wel langzaam lopend gezocht naar prooi waarbij vooral grotere prooien werden gepakt en er veel minder naar de grond wordt gepikt voor een prooi. Er is dus een wezenlijk verschil in de manier van voedsel zoeken en daar aan gekoppeld is er ook een andere prooikeuze. Het verschil in prooikeuze is ook onderzocht door het onderzoeken van braakballen van ooievaars en van reigers.
Op basis van de observaties in het veld, het onderzoek van de braakballen en literatuuronderzoek kan worden geconcludeerd worden dat de ooievaar zich hoofdzakelijk richt op insecten/kevers, wormen, emelten en muizen. Het gaat hoofdzakelijk om hele kleine prooidieren. Uit de bevindingen komt naar voren dat vogels niet of nauwelijks tot de prooidieren van ooievaars behoren. Het gaat ook bij een groot onderzoek in Polen hooguit om enkele incidentele bevindingen waarbij er geen (jonge) weidevogels worden vermeld.
De reiger eet grotere prooien zoals vissen, ratten, mollen , muizen en (jonge) vogels zoals jonge weidevogels, jonge eendjes, waterhoentjes enz. Dat reigers duidelijk ook vogels op het menu hebben staan wordt ook in de literatuur bevestigd. Op basis van de observaties in het veld, het onderzoek van de braakballen en literatuuronderzoek kan worden geconcludeerd worden dat de reiger wel degelijk een predator is van jonge(weide)vogels. Het is dan ook onterecht en niet gebaseerd op de feiten als de ooievaar wordt beschouwd als een predator en bedreiging voor weidevogels. Op basis van de feiten is het opmerkelijk dat de reiger zelden wordt genoemd als een predator van weidevogels.
Bij de ooievaar gaat het in Nederland om 800 – 900 broedparen. Bij reigers gaat het om 10.000 broedparen in Nederland. Het is dan ook opmerkelijk dat over ooievaars met grote regelmaat wordt gezegd dat er wel veel ooievaars zijn terwijl dit zelden wordt vermeld over de 10.000 broedparen blauwe reigers.
Conclusie: de negatieve beeldvorming over de ooievaar is niet gebaseerd op de feiten en is op een merkwaardige manier een eigen leven gaan leiden. Van vogel- en natuurbeschermingsorganisaties mag verwacht worden dat deze door goede voorlichting opkomen voor de belangen van de ooievaar door onjuistheden en misverstanden tegen te gaan.
Klik hier om het proefwerkstuk te downloaden (pdf)
Profielwerkstuk 3: ‘De ooievaar als weidevogel?!’ Door Tim Krale en Frank Hagedoorn
Bij dit PWS was de opdracht om na te gaan of de ooievaar beschouwd zou moeten worden als weidevogel en te kijken naar de relatie tussen de ooievaar en de (andere) weidevogels in hetzelfde leefgebied. Eerst is gezocht naar de definitie van een weidevogel waarbij al snel bleek dat er verschillende definities worden gehanteerd waardoor er misverstanden en duidelijke tegenstellingen naar voren komen. Er wordt in het algemeen gesproken over primaire en over secundaire weidevogels. Waarbij als primaire weidevogels de vogels worden beschouwd die ook daadwerkelijk op de bodem broeden in weidegebieden. Het gaat hierbij o.a. om de kievit maar ook om de veldleeuwerik. De secundaire weidevogels broeden niet in het weidegebied maar komen er wel regelmatig voor.
Opmerkelijk is dat de ooievaar op verschillende lijsten niet voorkomt als weidevogel, zelfs niet op de lijst van de secundaire weidevogels. Dit is extra opmerkelijk als vogels zoals o.a. de zwarte stern, de kluut en de roodborst tapuit worden genoemd als secundaire weidevogel terwijl weidegebieden geen deel uitmaken van de werkelijke leefomgeving van deze vogels. Er is gekeken naar een eventuele verwantschap tussen de vogels die als weidevogels worden genoemd. Ook daarbij is er een grote variatie en is er geen andere overeenkomst dan dat de vogels afhankelijk zijn van het weidegebied om als soort te overleven. Wordt er gekeken naar het voedsel waar de weidevogels van afhankelijk zijn dan is er een grote overeenkomst waarbij insecten, wormen, emelten een belangrijke rol spelen voor het grootbrengen van de jongen.
Er is gekeken naar de kenmerken van de ooievaar waarbij duidelijk is dat de ooievaar volledig afhankelijk is van vochtige weidegebieden omdat ,net als bij de andere weidevogels, de ooievaar als voedsel afhankelijk is van insecten/kevers, wormen en emelten voor het grootbrengen van de jongen. Uit onderzoek van braakballen is naar voren gekomen dat ooievaar behalve veel insecten/kevers ook muizen eten en een enkele keer ook een mol.
Uit het onderzoek van de braakballen en uit uitgebreid onderzoek in Polen naar het voedingspatroon van ooievaars is niet naar voren gekomen dat ooievaars als prooi kiezen voor (jonge) weidevogels. In Polen is er een melding van een jong eendje en een kwikstaart. Dat zijn duidelijke grote uitzonderingen. Dit is ook gedurende de afgelopen 30 jaar binnen de Kliniek voor Vogels gebleken bij het onderzoek van de maaginhoud bij dode volwassen en dode jonge ooievaars. Er zijn geen aanwijzingen dat ooievaars als predator van vogels kunnen worden beschouwd. Het is dan ook bijzonder dat zelfs gerenommeerde weidevogelbeschermers de ooievaar vrijwel altijd beschouwen als een bedreiging voor weidevogels en de ooievaar zelfs beschouwen als een reden dat het slecht gaat met weidevogels. Dit is zeer opmerkelijk omdat daar tot op heden geen aanwijzingen voor gevonden zijn in onderzoek of in de literatuur. Bij navraag bij weidevogelonderzoekers blijken er geen wetenschappelijke referenties te zijn die bevestigen dat de ooievaar een predator is van vogels.
Argumenten om de ooievaar als weidevogel te beschouwen zijn:
- Op grond van de bevindingen zijn ooievaars in Nederland volledig afhankelijk van vochtige, gevarieerde weidegebieden om als soort te overleven.
- De redenen van de achteruitgang van weidevogels zijn volledig identiek aan de redenen dat de ooievaar destijds als broedvogel in Nederland was verdwenen. [11]
- Het eetpatroon komt veel overeen met het eetpatroon van de andere weidevogels.
- Er zijn aanwijzingen dat de redenen dat het slecht gaat met de andere weidevogels ook van toepassing zijn als oorzaak dat de ooievaar destijds als broedvogel is verdwenen en dat het de afgelopen jaren ook steeds slechter gaat met de ooievaar als broedvogel in Nederland.
- Weidevogels beschouwen andere soorten binnen het weidevogelhabitat niet als voedselconcurrenten en vertonen hoofdzakelijk territoriaal gedrag jegens soortgenoten.
- Op basis van observaties zijn er geen aanwijzingen dat andere weidevogels de ooievaar beschouwen als een voedselconcurrent.
- Op basis van observaties beschouwen andere weidevogels de ooievaar als medeweidevogel en lijkt er spraken van een vreedzame co-existentie.
- Er zijn geen aanwijzingen dat de ooievaar predeert op (andere) weidevogels. Als er incidentele meldingen zijn van dergelijke predatie is het al uitermate zelden en ongebruikelijk. Er is, op basis van de bevindingen van het onderzoek reden om sceptisch te zijn als mensen de ooievaar beschrijven als een bedreiging van weidevogels
- Op basis van observaties vertonen de andere weidevogels duidelijk defensief en agressief gedrag jegens predatoren zoals reigers, kraaien, buizerds, kiekendieven en katten.
- Andere weidevogels reageren niet op ooievaars. De vraag of een ooievaar moet worden beschouwd als een bedreiging voor weidevogels wordt hierbij door de weidevogels zelf beantwoord.
Conclusies:
- De algemeen geaccepteerde hypothese dat de ooievaar niet tot de weidevogels behoort, kan verworpen worden op basis van de bevindingen van het onderzoek.
- Het is in het belang van alle weidevogels, inclusief de ooievaar, als natuurbeschermingsactiviteiten zich richten op het beschermen van vogelvriendelijke weidevogelgebieden.
- Er is dan ook reden voor dat vogel,- en natuurbeschermingsorganisaties in uitingen/brochures en voorlichting over weidevogels daar ook de ooievaar als weidevogel in betrekken.
- Tagged: ooievaar
Drs. Jan Hooimeijer
Vanaf 1 januari 2014 heeft Drs. Jan Hooimeijer zijn werkzaamheden voortgezet als gecertificeerd papegaaiengedrags- therapeut en als deskundige op het gebied van de vogelgeneeskunde.
Lees hier meer...